Actualiteiten van onze website
Kerstgedachten
In deze tijd van licht en vreugd, waarin de wereld even zucht, staan wij stil bij wat ons bindt, de band met u, onze klant, bemind.
Het jaar is snel voorbijgegaan, met cijfers, balansen, en een plan. Maar nu is het tijd voor rust en vrede, voor warmte, liefde, en tevredenheden.
Wij danken u voor het vertrouwen, voor de samenwerking, op te bouwen. Moge de feestdagen stralend zijn, met geluk, gezondheid, en een goed glas wijn.
Laten we samen vooruitkijken, naar een nieuw jaar vol met bereiken. Met succes in elke stap die u zet en een toekomst die schittert, als een kerstster zo net.
Fijne feestdagen en een voorspoedig nieuwjaar gewenst!
Herziening AOW-uitkering
De hoogte van de AOW-uitkering is afhankelijk van de status van de uitkeringsgerechtigde. Een gehuwde krijgt een lagere uitkering dan een alleenstaande. Een ongehuwde meerderjarige, die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, wordt voor de toepassing van de AOW als een gehuwde aangemerkt. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij zorg dragen voor elkaar.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding het AOW-pensioen van twee uitkeringsgerechtigden herzien naar de norm voor een gehuwde. De ene uitkeringsgerechtigde huurde een kamer in de woning van de andere uitkeringsgerechtigde. De daarvoor betaalde huur was lager dan gebruikelijk.
De rechtbank heeft de besluiten van de SVB vernietigd en bepaald dat beide uitkeringsgerechtigden recht hebben op een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde. Volgens de rechtbank is geen sprake van een zodanige financiële verstrengeling dat geconcludeerd moet worden dat sprake is van wederzijdse zorg. De uitkeringsgerechtigden hebben geen gezamenlijke bankrekening, hebben alle verzekeringen afzonderlijk afgesloten en hebben elkaar niet gemachtigd voor elkaars bankrekening. De omstandigheid dat een van beiden aan de ander een lage huur voor het gebruik van een kamer betaalt, is voor de rechtbank onvoldoende om financiële verstrengeling aan te nemen.
In hoger beroep oordeelt de Centrale Raad van Beroep anders. Wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling, die verder gaat dan het delen van de met wonen samenhangende lasten. Maar ook als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kan sprake zijn van wederzijdse zorg. In deze zaak verrichtte de huurster zorgtaken in ruil voor een lagere, niet commerciële huurprijs. Deze zorgtaken gaan verder dan in een zakelijke relatie gebruikelijk is. Volgens de Centrale Raad van Beroep gedragen de betrokkenen zich feitelijk niet als huurder en verhuurder. De Centrale Raad van Beroep heeft al eerder overwogen dat bij het vaststellen van een gezamenlijke huishouding de omstandigheden, die daartoe hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang zijn. Voor het aannemen van wederzijdse zorg is niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden aan de ander gegeven zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft.
De SVB heeft terecht het AOW-pensioen van beide betrokkenen herzien naar de norm voor een gehuwde.
Bij de Eerste Kamer is het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025. De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag naar de Eerste Kamer gestuurd.
Volgens de staatssecretaris past het niet bij de doelstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregelingen aanmerkelijk belang (DSR ab) om deze faciliteiten toe te passen op vermogenstitels als winstbewijzen en opties op aandelen. Zogenaamde tracking stocks zijn uitgesloten omdat structuren mogelijk zijn waarmee een hoger bedrag onder de BOR valt dan er aan ondernemingsvermogen is. De verwachting is dat structuren worden aangepast door middel van een juridische splitsing. Een overgangsregeling voorziet erin dat de bezitsperiode van tracking stocks en de bezitsperiode van de gewone aandelen in de (af)gesplitste vennootschap bij elkaar mogen worden opgeteld voor de bezitseis als de (af)splitsing uiterlijk 31 december 2027 heeft plaatsgevonden.
Naar aanleiding van een motie van de Tweede Kamer over de uitsluiting van lidmaatschapsrechten in een coöperatie zal het kabinet in gesprek gaan met de agrarische sector.
Hybride aandelen worden voor de toepassing van de DSR ab en de BOR met ingang van 1 januari 2026 deels als preferent en deels als niet-preferent aandeel aangemerkt. Het deel, dat voorrang kent bij de winstverdeling of liquidatieopbrengsten wordt aangemerkt als preferent aandeel. Het andere deel wordt aangemerkt als een niet-preferent aandeel. Het niet-preferente aandeel kwalificeert voor de DSR ab en de BOR als aan de voorwaarden is voldaan. Het als preferent aandeel aangemerkte deel kwalificeert alleen voor de DSR ab en de BOR als dit deel is ontstaan en uiteindelijk wordt verkregen in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging. Wijzigingen in de hoogte van de winst- en agioreserves of in de verhouding van de winstreserves en agioreserves tussen soorten aandelen kunnen gevolgen hebben voor de kwalificatie of en in welke mate een aandeel deels als preferent wordt aangemerkt. De staatssecretaris verwijst naar de in de toelichting bij de nota van wijziging op het wetsvoorstel gegeven voorbeelden.
Verder vragen deze leden of de maatregel komt te vervallen bij een negatieve beslissing van de Europese Commissie. De inwerkingtreding van de maatregel, waarmee de toegang tot de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten beperkt wordt tot aandelen met een minimaal belang van 5% is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de verruiming van de verwateringsregeling en de verbreding van de toegang voor kleine directe familiebelangen. Als die verruiming en verbreding niet in werking treden door een negatieve beslissing van de Europese Commissie, dan zal de maatregel om de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten te beperken tot aandelen met een minimaal belang van 5% ook niet in werking treden.
Standaard- en bestuursrechtelijke premie Zvw 2025
De minister van VWS heeft de bedragen van de standaardpremie en de bestuursrechtelijke premie voor de zorgverzekeringswet voor 2025 vastgesteld. De standaardpremie is het uitgangspunt voor de zorgtoeslag en bedraagt € 2.112. De standaardpremie bestaat uit de som van de geraamde gemiddelde nominale premie voor een zorgverzekering en het verwachte gemiddelde bedrag aan verplicht eigen risico voor de zorgverzekering.
De bestuursrechtelijke premie wordt in rekening gebracht aan wanbetalers en ambtshalve verzekerden. De bestuursrechtelijke premie bedraagt in 2025 110% van de gemiddelde nominale premie. De premie komt uit op € 2.068 per jaar of € 172,33 per maand.
Geen samentelling ziekteperioden
Tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft een werkneemster recht op een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO). Op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) worden ziekteperioden, voorafgaand aan en na een WAZO-uitkering, in beginsel samengeteld. Dit is alleen anders als de arbeidsongeschiktheid voor en na de WAZO-uitkering niet dezelfde oorzaak hebben.
Het enkele feit, dat ziekmeldingen voor en na de WAZO-uitkering een causaal verband hebben met de zwangerschap of bevalling, maakt niet dat sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank Zeeland-West-Brabant baseert dat op de wetsgeschiedenis. Daarin staat dat de ziekmeldingen het gevolg moeten zijn van dezelfde klachten om de periodes samen te tellen. In de door de rechtbank behandelde zaak had de ziekmelding voor de WAZO-uitkering betrekking op fysieke klachten en de ziekmelding na de WAZO-uitkering op psychische klachten, die pas na de bevalling zijn ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat niet gesproken kan worden van klachten, die voortkomen uit dezelfde oorzaak. Dat betekent dat een nieuwe wachttijd voor de Wet WIA is gaan lopen. In deze procedure had dat oordeel tot gevolg dat het besluit om aan de werkgever een loonsanctie op te leggen wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen tijdig was, omdat het nog juist voor het einde van de wachttijd was genomen.
Bijzondere omstandigheden: proceskostenvergoeding onder de loep
Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)? Deze vraag staat centraal in het hoger beroep van de belanghebbende tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 150. De belanghebbende vindt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, die een afwijking van de reguliere hoogte van de proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Het hof buigt zich over de vraag of de vastgestelde bijzondere omstandigheden deze afwijking van de standaardvergoeding rechtvaardigen.
De feiten
Aan de belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Tegen de naheffingsaanslag heeft hij bezwaar gemaakt, waarbij om uitstel van betaling is verzocht. Omdat de belanghebbende de naheffingsaanslag niet tijdig heeft betaald, heeft de invorderingsambtenaar hem aangemaand alsnog te betalen en daarbij € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. De belanghebbende heeft tegen de beschikking aanmaningskosten bezwaar gemaakt. De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende naar de rechter stapte.
Standpunt van de belanghebbende
De belanghebbende is van mening dat de door de rechtbank genoemde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn zoals bedoeld in het Bpb. De omstandigheden hebben volgens hem vooral betrekking op het gewicht van de zaak en niet op uitzonderlijke factoren die een afwijking rechtvaardigen van de forfaitaire proceskostenvergoeding. De belanghebbende verzoekt om vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en om een vergoeding van de proceskosten met een wegingsfactor 0,5, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de invorderingsambtenaar
De invorderingsambtenaar is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden, die afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigen. De invorderingsambtenaar voert aan dat de bezwaar- en beroepschriften grotendeels uit standaardteksten bestonden en dat de zaak weinig inhoudelijke complexiteit had. Bovendien wijst de invorderingsambtenaar op het zeer geringe financiële belang van de zaak, namelijk € 8, en stelt dat een volledige proceskostenvergoeding niet in verhouding staat tot het financiële belang van de zaak. Tot slot benadrukt hij dat de geleverde inspanningen voor deze zaak beperkt waren, gezien het gebruik van standaardteksten. Daarom is een lagere vergoeding van € 150 passend en redelijk.
Oordelen van de rechtbank en het hof
De rechtbank heeft geoordeeld dat de bijzondere omstandigheden die door de invorderingsambtenaar zijn aangevoerd, zoals het gebruik van standaardteksten en het geringe financiële belang, voldoende reden zijn om af te wijken van de forfaitaire regeling. De rechtbank achtte een lagere vergoeding passend. Daarom heeft de rechtbank de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 150.
Het hof oordeelt echter anders. Volgens het hof zijn de door de rechtbank genoemde omstandigheden niet aan te merken als bijzondere omstandigheden, die afwijking toestaan van de normale toepassing van het Bpb. Het hof overweegt dat de invorderingsambtenaar het bezwaar tegen de aanmaningskosten ongegrond heeft verklaard, terwijl hij wist van het in het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgenomen verzoek om uitstel van betaling. Daarnaast is het hof van oordeel dat het zeer geringe belang en het gebruik van standaardteksten wel invloed hebben op het gewicht van de zaak, maar niet als bijzondere omstandigheden kwalificeren. Het hof benadrukt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden alleen bedoeld is voor uitzonderlijke situaties, waarin strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig zou zijn.
Tip
Deze zaak laat zien dat het belangrijk is om tijdig bezwaar te maken en daarbij zorgvuldig alle relevante argumenten in te brengen, zodat uw standpunten goed worden onderbouwd en geen onnodige afwijkingen van de standaardvergoeding ontstaan. Heeft u zelf te maken met een bezwaar- of beroepsprocedure en vraagt u zich af of de proceskostenvergoeding juist is berekend? Neem gerust contact met ons op voor deskundig advies.
Overdrachtsbelasting bij aankoop van een woning: wanneer komt u in aanmerking voor het verlaagde tarief?
In de regel betaalt u bij de aankoop van een eigen woning 2% overdrachtsbelasting, maar er bestaan verrassende uitzonderingen. In deze zaak draait het om de vraag wanneer iemand wel en wanneer iemand niet kan profiteren van het lagere tarief. Het lage tarief geld als de verkrijger de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken en dit voorafgaand aan de verkrijging duidelijk en zonder voorbehoud schriftelijk vastlegt. De inspecteur vond dat de woning niet lang genoeg als hoofdverblijf werd gebruikt en legde daarom een naheffingsaanslag op. De rechtbank moest oordelen of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.
Feiten
Een stel kocht op 31 januari 2021 een woning, met de bedoeling deze als hoofdverblijf te gaan gebruiken. De vereist verklaring is voor de levering opgesteld. Nog voor deze woning werd geleverd, kocht het stel een andere woning. Nadat de eerste woning was geleverd, heeft het stel deze woning betrokken. Nog geen drie maanden later is de tweede woning geleverd. Weer een maand later heeft het stel de tweede woning betrokken.
Standpunt van de belanghebbende
De belanghebbende stelde dat zij de intentie had om de eerste woning ‘anders dan tijdelijk als hoofdverblijf’ te gaan gebruiken. Zij had een daartoe strekkende verklaring bij de inspecteur ingediend. De belanghebbende stelde de eerste woning verlaten te hebben vanwege persoonlijke omstandigheden. Volgens haar waren deze omstandigheden van dien aard dat zij redelijkerwijs niet in staat was de woning langdurig als hoofdverblijf te gebruiken. Daarom was zij van mening dat zij recht had op het verlaagde tarief van 2% overdrachtsbelasting. De belanghebbende beriep zich op de wettelijke bepaling die luidt dat, indien sprake is van een onvoorziene omstandigheid, het verlaagde tarief toch kan gelden. Zij stelde dat de aankoop van een tweede woning, waar zij zich beter thuis voelde, een dergelijke onvoorziene omstandigheid vormde. Zij benadrukte dat haar intentie altijd was geweest om beide woningen langdurig als hoofdverblijf te gebruiken.
Standpunt van de inspecteur
De inspecteur vond dat de belanghebbende niet aan de voorwaarden voor het verlaagde tarief voldeed. Volgens de inspecteur was het criterium 'anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gebruiken’, duidelijk niet gehaald. Daarom legde hij een naheffingsaanslag op voor het verschil tussen het verlaagde tarief van 2% en het algemene tarief van 8%. Daarnaast betoogde de inspecteur dat de aankoop van de tweede woning geen onvoorziene omstandigheid vormde, zoals bedoeld in de wet. De wetgever had namelijk specifieke situaties voor ogen, zoals overlijden, echtscheiding of baanverlies, en niet de wens om een andere woning te betrekken. Daarmee achtte de inspecteur het beroep van de belanghebbende op onvoorziene omstandigheden ongegrond.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank moest oordelen of de belanghebbende voldeed aan de voorwaarden voor het verlaagde tarief. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het criterium 'anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gebruiken' inhoudt dat de woning minimaal zes maanden als hoofdverblijf moet worden gebruikt. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. In dit geval was het duidelijk dat belanghebbende de eerste woning slechts voor een korte periode als hoofdverblijf had gebruikt, waarna zij verhuisde naar de tweede woning. De rechtbank overwoog dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden niet van dien aard waren dat het onmogelijk was om de woning langdurig te gebruiken. De aankoop van een tweede woning was een bewuste keuze en geen onverwachte gebeurtenis, die onder de noemer 'onvoorziene omstandigheden' valt.
De rechtbank concludeerde daarom dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor het verlaagde tarief. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. Dit betekende dat belanghebbende alsnog 8% overdrachtsbelasting moest betalen voor de eerste woning. Ook de in rekening gebrachte belastingrente bleef in stand, aangezien deze volgde uit de naheffingsaanslag.
Advies voor woningkopers
Bent u van plan een woning te kopen en twijfelt u of u in aanmerking komt voor het verlaagde tarief van 2% overdrachtsbelasting? Het is belangrijk om vooraf goed te begrijpen welke voorwaarden hiervoor gelden. In sommige gevallen kan een verkeerde inschatting leiden tot een naheffingsaanslag, met aanzienlijke financiële gevolgen. Neem daarom gerust contact met ons op. Wij helpen u graag.
Recht op aftrek voorbelasting bij kosteloze terbeschikkingstelling
De btw-richtlijn geeft ondernemers het recht op aftrek van omzetbelasting die door andere ondernemers aan hen in rekening is gebracht. Het recht op aftrek is gekoppeld aan de mate waarin de van andere ondernemers afgenomen goederen en diensten worden gebruikt voor belaste prestaties van de afnemer.
Het Hof van Justitie EU heeft onlangs de vraag beantwoord of het recht op aftrek van voorbelasting mag worden geweigerd aan een ondernemer, die een machine heeft aangekocht, die hij vervolgens kosteloos ter beschikking stelt aan een onderaannemer. De onderaannemer gebruikte de machine om werkzaamheden voor de terbeschikkingsteller van de machine te verrichten. Volgens het Hof van Justitie EU mag het recht op aftrek van voorbelasting niet worden geweigerd voor zover de terbeschikkingstelling niet verder gaat dan hetgeen noodzakelijk is om de ondernemer in staat te stellen in een later stadium zijn economische activiteit uit te oefenen. De kosten van de aankoop moeten wel zijn verwerkt in de prijs van de door de ondernemer geleverde goederen of verrichte diensten.
Premiepercentages en maximum premieloon 2025
De minister van SZW heeft de premiepercentages voor de sociale verzekeringen en het maximum premieloon voor 2025 vastgesteld.
Verzekering | 2025 | 2024 |
---|---|---|
AOW | 17,9% | 17,9% |
Anw | 0,1% | 0,1% |
Awf, lage premie | 2,74% | 2,64% |
Awf, hoge premie | 7,74% | 7,64% |
Ufo | 0,68% | 0,68% |
Aof, hoge premie | 7,64% | 7,54% |
Aof, lage premie | 6,28% | 6,18% |
Opslag kinderopvang | 0,5% | 0,5% |
Het maximum premieloon bedraagt in 2025 € 75.864. Het maximum dagloon is 1/261 deel daarvan en komt uit op € 290,67.
Raad van State uit bezwaren tegen nieuw box 3-stelsel
Er kleven grote bezwaren aan het box 3-stelsel dat de regering voorstelt. Tot die conclusie komt de Raad van State in zijn advies. Vanwege de bezwaren is het advies aan de regering om de vormgeving van het box 3-stelsel opnieuw te bezien.
Onder andere op het gebied van de uitvoering heeft het nieuwe box 3-stelsel ingrijpende gevolgen. Zowel voor burgers als voor de Belastingdienst. Dat zal leiden tot slechtere dienstverlening, beperkte mogelijkheden tot vooroverleg met een belastinginspecteur en onvoldoende toezicht. De Raad van State verwacht dat de verplichting om belasting te moeten betalen over ongerealiseerde waardemutaties en over het eigen gebruik van onroerende zaken negatieve gevolgen zal hebben voor het draagvlak van dit voorstel. Het voorgestelde stelsel is bovendien veel complexer. Er zijn meer gegevens nodig dan voor het huidige forfaitaire stelsel. Er wordt een groot beroep gedaan op het zogenoemde ‘doenvermogen’ van belastingplichtigen. Belastingplichtigen krijgen een administratie- en bewaarplicht.
De Raad van State adviseert het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit los te laten. Hiermee ontstaat ruimte om tot alternatieven te komen. In het advies draagt de Raad van State een aantal mogelijke alternatieve denkrichtingen aan. Tevens schetst de Raad van State mogelijkheden voor het behalen van extra opbrengst.